Zwemtips Kikkersprong

Oefenen met uw kind(eren)

Naast de zwemlessen is het altijd leuk om met uw kinderen vrij te zwemmen in het zwembad of bijvoorbeeld op vakantie. In onderstaand menu kunt u enkele uitleggen lezen over verschillende zwemslagen. Ook vindt u er tips terug hoe u het beste kunt oefenen met uw kind(eren).

De tips zijn gebaseerd op de zwemlessen van zwemschool Kikkersprong. De uitleg over de slagen hebben wij overgenomen van de zwemwiki.

Boven alle tips willen wij onderstaande sowieso aan alle ouders mee geven wanneer uw kind al kan drijven op de buik:

Leer uw kind na het springen in het water gelijk zichzelf om te draaien en direct naar de kant te zwemmen. Begeleid uw kind de eerste paar keren voor de veiligheid natuurlijk. Het naar de kant zwemmen hoeft niet netjes, het ‘op zijn hondjes zwemmen’ is een beginnende borstcrawl, u moet alleen leren dat uw kind de handen door het water graaft. Dit onderdeel is verstandig om vaak te oefenen zodat uw kind het automatiseert en het een reflex wordt. U begint met springen en zwemmen over maximaal 1 meter afstand en als dit goed gaat, kunt u uw kind 2 meter terug laten zwemmen. Met deze oefening gaat het er om dat uw kind leert terug te zwemmen naar de kant. Deze oefening noemen wij ook wel; overlevingszwemmen. Wanneer uw kind in het water valt zal hij/zij altijd weten wat hij moet doen doordat het een reflex is geworden; omdraaien en naar de kant.

Naast veiligheid vinden wij natuurlijk plezier heel erg belangrijk. Geef veel complimentjes en u zult merken dat uw kind zelfverzekerder wordt.

Veel zwemplezier!

Stapsgewijs

Altijd onder begeleiding van ouder/verzorger.

Als uw kind watervrij is zal dit veel angst wegnemen en de zwemles alleen maar leuker worden. Ook zal het begin traject een stuk sneller gaan als uw kind watervrij is. Zwemschool Kikkersprong geeft enkele tips en oefeningen om uw kind watervrij te maken:

Stap 1 – Thuis onder de douche

Ervaar de spetters. Laat kinderen onder de straal door lopen met ogen open. Laat ze vooral plezier er in hebben.

Stap 2 – Eerste oefeningen in het zwembad (ondiepe water)

Laat uw kind door het ondiepe water lopen. Vooruit, achteruit, links- en rechtsaf. Maak het leuk; langzaam lopen, snel rennen…
Leer uw kind zitten en weer opstaan in het ondiepe water. Dit is heel belangrijk! Houd de handen van uw kind vast en begin ondiep zodat het gezicht niet onder water gaat. Als dit goed gaat ga dan wat dieper het water in. Laat uw kind zijn/haar mond sluiten, hij/zij zal zien dat er niets geks gebeurt als u dit rustig aan oefent. Maak het leuk en gebruik bijvoorbeeld het liedje; ‘Jan Huigen in de ton..’

Is uw kind echt heel bang en wil hij/zij echt niet met het gezicht onder water begin dan in heel ondiep water. (kikkerbadje of in bad) Ga met uw gezicht heel dicht bij het gezicht van uw kind en ga dan samen eerst met de kin onder water. Als dit goed gaat met de mond (natuurlijk dicht houden) en dan stapsgewijs steeds iets verder. Blijf met uw gezicht dicht bij uw kind (neus-aan-neus) zodat uw kind zich vertrouwd voelt en ziet dat u het ook doet. Als ouder heeft u de begeleidende rol en zal uw kind u nadoen, lach en wees positief, ook als uw kind gaat huilen. Dit is helemaal niet erg en laat dat ook weten aan uw kind en vertel hem/haar dat het helemaal niet eng is.

Stap 3 – Gevorderde oefeningen in het ondiepe water

Spelen in en met het water is vooral heel leuk! Laat ze dat ervaren in spelvorm; Laat uw kind een dier kiezen en doe het dier na: een dinosaurus doet hele grote stappen, een konijn sprongetjes, een muis hele kleine stappen etc. kinderen zullen hun fantasie laten gaan en vinden het geweldig! Vindt uw kind het nog een beetje spannend? Houd dan zijn/haar hand vast en loop samen door het water. Tips voor bij deze oefening;- Speel een kabouter of juist een reus met grote en kleine stappen- Tik de bodem aan als een dolfijn, blaas onder water lucht uit net zoals een dolfijn, oefenen vallen en opstaan, op de hurken en weer rechtop springen, groot en klein maken… Oefen ook met het water in gaan vanaf de kant. Begin zittend en plons zo het water in. Dan staand met een sprongetje. Spring eerst dichtbij en dan wat verder van de kant. Belangrijk; doe alles stapsgewijs en zorg dat het water minimaal 1 meter diep is. Als ouder zijnde blijft u er natuurlijk altijd bij. Kunt uw kind niet in het water staan, doe dan arm- of zwembandjes om. Vindt uw kind het eng? Laat ze dan in uw armen springen of op een vlot. Uw kind kan ook vanaf een vlot of ander drijfvoorwerp in het water springen, doe in dit geval ook altijd bandjes om. Uw kind is een dolfijn! Dolfijnen houden van water en spetteren en zijn altijd vrolijk en lief. Een vis is natuurlijk ook goed 😉 Laat uw kind als een dolfijn onder dingen door zwemmen/lopend, voorwerpen van de bodem pakken en ga zo maar door.

Het belangrijkste is dat het kind het leuk vindt om samen te oefenen, laat het kind zelf ervaren en blijf er altijd bij!

Drijven en uitdrijven

Drijven en uitdrijven is een belangrijk onderdeel van het ABC diploma. De beginners krijgen hier al mee te maken, omdat het essentieel is voor de zelfredzaamheid van het kind. Drijven op de rug of op de borst moet ontspannend zijn en het lichaam moet helemaal stil liggen.

Er zijn 2 vormen van drijven
  1. Statisch drijven. Bij statisch drijven ligt het lichaam stil en ontspannen in het water en hoeft een kind niet noodzakelijk helemaal horizontaal te blijven. Kleine correcties met armen en benen om de ligging zo horizontaal te houden zijn toegestaan. Het is van belang in relatie tot zwemveiligheid. Wanneer een kind per ongeluk in het water valt en er is redding nabij, kan het kind in het water gaan liggen en zich drijvende houden. Hoe dat wordt uitgevoerd is in een dergelijke situatie niet belangrijk. In het Zwem ABC wordt het statisch drijven getoetst in het kader van survival.
  2. Dynamisch drijven. Bij dynamisch drijven is het lichaam in beweging terwijl het zo horizontaal mogelijk blijft liggen. Je kunt ook spreken van uitdrijven. Er is sprake van bepaalde snelheid waarmee het lichaam door het water beweegt. Deze snelheid ontstaat door een juiste afzet van de bodem of van de kant. Het is belangrijk dat het lichaam tijdens het uitdrijven zo gestroomlijnd mogelijk wordt gemaakt. Hierdoor ondervindt het lichaam de minste weerstand. Dynamisch drijven is een belangrijke voorwaarde voor het aanleren/verbeteren van de zwemslagen.
Aanleren bij beginners

Er zijn enkele basis voorwaarden waar een kind aan moet voldoen om te leren drijven, namelijk;

Met statisch drijven komt er op neer dat het kind zich laat dragen door de opwaartse kracht in het water. Dit drijven bouw je in stapjes op. Men stelt geen eisen aan de uitvoering van het drijven in de beginners fase, kinderen mogen zelf weten hoe ze zich laten dragen. Als de voeten maar van de grond zijn. Daarna probeer je de kinderen zoveel mogelijk te begeleiden richting een horizontale ligging. (het opdrukpunt voor het drijven op de rug, ligt ter hoogte van de navel, het kind moet een dikke buik maken om tot drijven op de rug te kunnen komen)

Oefening in ondiep water

Hou uw kind vast voor het vertrouwen, u gaat achter uw kind op uw hurken en ondersteunt uw kind onderin de rug, kind houdt armen en benen wijd voor meer drijfvermogen. U bent met uw hoofd ter hoogte van het hoofd van het kind en praat zachtjes naar uw kind dat het zich ontspant en rustig gaat liggen.

ALS dit goed gaat vervolg oefening voor zelfstandig komen tot drijven op de rug:

Zeg tegen uw kind ‘loop door het water en op mijn teken ga je lekker slapen’. Laat in 1e instantie vrij hoe ze gaan liggen, stuur daarna aan op liggen op de rug.

Dit kan natuurlijk ook met drijven op buik, maar begin dan bij de trap in het ondiepe gedeelte van het bad en speel ‘een krokodil’. het kind steunt op de armen, het lichaam komt door de opwaartse druk vanzelf omhoog en als dit goed gaat, en het kind durft met het gezicht in het water, laat het kind dan naar de bodem kijken armen los en gaat het drijven, ondersteun indien nodig en begeleidt drijven buik en rug goed en geef het kind vertrouwen, dan gaat het elke keer beter.

Bij het ABC diploma komt het drijven en uitdrijven steeds aan bod, en wordt naar mate het traject vordert steeds verbeterd en uiteindelijk door het kind volledig geautomatiseerd.

Enkelvoudige rugslag

De enkelvoudige rugslag is een belangrijke zwemslag in het kader van survival, overleven. De zwemslag is relatief eenvoudig uit te voeren. De beheersing van een goede techniek is heel belangrijk. Dit is dan ook de essentie van de eindtermen bij zowel Zwemdiploma A, B als C. Een goede techniek zorgt er voor dat er met relatief weinig energie veel verplaatsing in het water mogelijk is. Dat is belangrijk, het wordt daardoor gemakkelijker om een lange afstand vol te houden. Door de armen ontspannen naast het lichaam te houden (in plaats van bijvoorbeeld onder het hoofd), is er sprake van zo weinig mogelijk frontale weerstand, waardoor de verplaatsing ook met meer gemak wordt bereikt.

Bewegingsverloop

Ligging

Uitgangshouding: horizontaal, rugligging, de benen zijn gestrekt en gesloten, het hoofd ligt tot aan de oren in het water. 
Ter ondersteuning van de balans mogen de armen iets zijwaarts worden gehouden. Vaak worden de handen in de zij geplaatst.

Beenslag

Contrabeweging 
De benen worden rustig en gelijktijdig gebogen in het kniegewricht, de hielen en bovenbenen iets uit elkaar, maar niet buiten de breedte van het lichaam (schouderbreedte). De onderbenen maken een rechte hoek met de bovenbenen. De knieën worden dus niet opgetrokken. De bovenbenen blijven nagenoeg in het verlengde van de romp, er is dus nauwelijks tot geen buiging in het heupgewricht.

Aan het einde van deze beweging worden de voeten dwars op de bewegingsrichting gezet. Dat wil zeggen: de voeten worden opgetrokken en naar buiten gedraaid.

Stuwbeweging
Vervolgens vindt in een versnellende beweging de omhaal van de benen plaats. De onderbenen beschrijven een kegelvormige beweging, terwijl de bovenbenen naar elkaar toe bewegen. De voeten bewegen hierbij dus van laag naar hoog. Wanneer de benen bijna gesloten zijn, mogen de voeten gestrekt worden. Vergelijk in dit verband de beschrijving van de stuwing bij de schoolslag.

Tijdens de uitdrijffase ligt het lichaam weer gestrekt horizontaal in het water.

Armslag

Volgens de diploma-eisen moeten de armen passief blijven, met uitzondering van het gekleed zwemmen waarbij de armen mogen worden gebruikt voor het behouden van balans en/of voortstuwing.

Ademhaling

De ademhaling geeft meestal geen problemen, omdat het gezicht gedurende de gehele slag boven water blijft. Het hoofd is immers in een stand waarbij geen sprake is van ‘wateroverlast’. 
Er kan volstaan worden met het letten op een regelmatige ademhaling. Het beste is in te ademen vóór de contrabeweging.

Bron: NPZ-NRZ

De rugcrawl

De rugcrawl is een zwemslag die in het Zwem-ABC wordt geïntroduceerd. Er is sprake van een opbouw in de technische uitvoering, omdat de rugcrawl een moeilijke zwemslag is voor jonge kinderen. Er worden steeds hogere eisen gesteld en de zwemslag gaat steeds meer lijken op de uiteindelijke rugcrawl. Je kunt je dan na het Zwem-ABC bij ons verder gaan voor de zwemvaardigheidsdiploma’s en daar de rugcrawl verder perfectioneren.

De rugcrawl eisen voor de betreffende diploma’s
Zwemdiploma A In het water, afzetten van de wand, aansluitend 5 meter rugcrawl.
Zwemdiploma B In het water, afzetten van de wand, aansluitend 10 meter rugcrawl
Zwemdiploma C In het water, afzetten van de wand, aansluitend 15 meter rugcrawl.
Normering

Zwemdiploma A

  • Er is sprake van een asymmetrische (wisselend op- en neerwaartse) beenbeweging
  • Er is sprake van een asymmetrische armbeweging
  • Er is sprake van een armslag over het water

Zwemdiploma B

  • Er is sprake van een asymmetrische(wisselend op- en neerwaartse) beenbeweging
  • Er is sprake van een doorgaande, asymmetrische armbeweging
  • Er is sprake van een armslag over het water

Zwemdiploma C

  • Er is sprake van een asymmetrische(wisselend op- en neerwaartse) beenbeweging
  • Er is sprake van een doorgaande, asymmetrische armbeweging
  • Er is sprake van een armslag over het water
  • De armdoorhaal vindt bij voorkeur plaats in het horizontale vlak, de overhaal in het verticale vlak.
Bewegingsverloop

Ligging

Uitgangshouding: zo goed als horizontaal gestrekte rugligging, het hoofd nagenoeg in het verlengde van het lichaam, het achterhoofd tot de oren in het water zodat geen water over het gezicht komt.

Beenslag

De beenslag is een soepel op en neer bewegen van beide benen, vlak langs elkaar, waarbij de inzet van de beweging in de heup begint. De grootste afstand tussen de voeten bij op- en neerslag is ongeveer 30 tot 60 cm. De beenslagactie is hetzelfde als bij de borstcrawl, zowel bij de BC als bij de RC is het been dat richting rug beweegt gestrekt en het been dat richting borst beweegt licht gebogen.

Neerslag
Bij de neerslag is het been gestrekt en de passief gehouden voet iets omhoog gericht. De neerslag levert geen voortstuwing en wordt relatief rustiger uitgevoerd dan de opslag.

Opslag
Bij het begin van de opslag wordt het been door de waterdruk in de knie licht gebogen, de voet klapt omlaag en de enkel wordt overstrekt. Daarna volgt een krachtige strekking in het kniegewricht, waardoor onderbeen en voetwreef naar boven slaan. Zowel de voeten als de knieën blijven onder water. Wel veroorzaken de voeten golfjes aan het wateroppervlak.
Aan het eind van de opslag klapt het been weer recht en is terug in de gestrekte neerslag.

Armslag (gestrekte armdoorhaal)

De armen worden beurtelings over en door het water gehaald. De doorhaal kan zowel met gestrekte als met gebogen arm gebeuren. De techniekbeschrijving beperkt zich hier tot de eenvoudige gestrekte armdoorhaal. Om een helder beeld hiervan te krijgen wordt de armbeweging in een aantal fasen verdeeld.

Insteekfase
Dit gebeurt met gestrekte arm boven de schouder evenwijdig aan de zijkant van het lichaam. Pinkzijde van de hand raakt het water het eerst, waarbij de pols een lichte hoek met de onderarm maakt om ‘slip’ te voorkomen.

Pakfase of diepfase
Door de snelheid van de overhaal en de valsnelheid wordt de gestrekte arm pas op ongeveer 10 à 20 cm diepte onder water in het schoudergewricht afgeremd. In deze fase gaat de hand iets zijwaarts. Het is geen glij- of steunfase vlak onder water in de zwemrichting zoals bij de borstcrawl, maar de gestrekte arm ‘diept’ en dient uitsluitend om ‘het water te pakken’. De beweging dient dus voor het vastzetten van de stuwvlakken in het water en duurt zeer kort.
Na de insteekfase en de korte pakfase begint de armdoorhaal.

Trek- en duwfase
De trekfase die verloopt vanaf de insteek tot op schouderhoogte en de duwfase die verloopt vanaf schouderhoogte tot het bovenbeen, wordt met volledig gestrekte arm in een 2 cirkelbeweging vlak onder de waterspiegel uitgevoerd.

Uithaalfase
Bij het bovenbeen moet de duwfase zonder een stop te maken vloeiend overgaan in de uithaalfase. Het eerste deel verloopt onder water, de duim is omhoog gericht en verlaat het eerst het water.

Overhaalfase
De overhaal verloopt gestrekt omhoog naar voren. Tussen uithaal en verticale stand wordt de handpalm naar buiten gericht zodat de pink het eerst in het water kan komen. Het hoofd wordt zoveel mogelijk stilgehouden.

Combinatie

Het tempo van armen en benen is in het algemeen 2 of 6, dat wil zeggen dat tijdens de beide armslagen de benen elkaar 6 keer kruisen.

Ademhaling

De ademhaling geeft bij rugcrawl weinig moeilijkheden omdat de mond voortdurend boven water is. Wel is een regelmatige ademhaling door de mond belangrijk. Het beste is tijdens één armcyclus in en uit te ademen door bijvoorbeeld bij de overhaal van de linkerarm in te ademen en bij de doorhaal van dezelfde linkerarm uit te ademen.

Bron: NPZ-NRZ

De borstcrawl

De borstcrawl is een zwemslag die in het Zwem-ABC wordt geïntroduceerd. Er is sprake van een opbouw in de technische uitvoering. Bij de keuze voor die opbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de (methodische) opbouw van het leerproces. Het uitvoeren van de ademhaling is in het begin van de leerweg moeilijk voor jonge kinderen, en mag daardoor met het gezicht naar voren, en wordt het stapsgewijs en bij elk diploma iets moeilijker. Bij Zwemdiploma C heeft zijwaartse ademhaling de voorkeur, omdat ademhalen op die manier de minste weerstand oplevert en de uitvoering van de zwemslag het minst zal beïnvloeden. Hieronder de eisen op een rijtje voor de betreffende diploma’s:

Zwemdiploma A

  • Het gezicht is in het water
  • Er is sprake van een asymmetrische (wisselend op- en neerwaartse) beenbeweging
  • Er is sprake van een asymmetrische armbeweging
  • Er is sprake van een armslag over het water
  • Er is sprake van een beginnende ademhaling

Zwemdiploma B

  • Het gezicht is in het water
  • Er is sprake van een asymmetrische (wisselend op- en neerwaartse) beenbeweging
  • Er is sprake van een doorgaande asymmetrische armbeweging
  • Er is sprake van een armslag over het water
  • Er is sprake van een ademhaling

Zwemdiploma C

  • Het gezicht is in het water
  • Er is sprake van een asymmetrische (wisselend op- en neerwaartse) beenbeweging
  • Er is sprake van een doorgaande asymmetrische armbeweging
  • Er is sprake van een armslag over het water
  • Er is sprake van minimaal 1 keer ademhaling
  • De techniek van de ademhaling is bij voorkeur zijwaarts
Bewegingsverloop

Ligging
Uitgangshouding: gestrekt in een zo horizontaal mogelijke borstligging net onder de waterlijn. Het hoofd in het verlengde van het lichaam en tot de haargrens met het gezicht in het water.

Beenslag
De beenslag heeft een overwegend stabiliserende werking op de ligging en draagt slechts in beperkte mate bij aan de stuwing. 
De beenslag is een soepel op en neer bewegen van beide benen, vlak langs elkaar, waarbij de inzet van de beweging in de heup begint. De afstand tussen de voeten is ongeveer een voetlengte.

Opslag
Bij de opslag is het been gestrekt tot het punt dat de hiel van de voet het wateroppervlak doorbreekt.

Neerslag
Bij het begin van de neerslag wordt het been door de waterdruk in de knie licht gebogen. Daarna volgt een krachtige strekking van het been in het kniegewricht, waardoor onderbeen en voetwreef naar beneden slaan. Bij het eind van de neerslag gaat het bovenbeen weer over in de opslag en het been is weer gestrekt. Vooral door de neerslag krijgt het onderlichaam een hogere ligging en worden storende draaiingen beperkt, zodat het hele lichaam in balans blijft. Door de neerslag wordt ook enige stuwing verkregen.

Armslag
Bij de borstcrawl levert vooral de armslag de stuwkracht. 
De armen worden beurtelings over en door het water gehaald. Om een helder beeld hiervan te krijgen wordt de armbeweging in een aantal fasen verdeeld.

Insteekfase
De hand wordt recht voor de schouder op ¾ van de armlengte in het water gestoken. De arm is licht gebogen in de elleboog en hoger dan de hand doordat de bovenarm naar binnen is gedraaid waardoor de duim iets omlaag en de pink iets omhoog gaat, zodat bij de insteek de duim het eerst en dan pas de vingers het water raken. Na het insteken van de hand wordt de arm gestrekt.

Steun- of glijfase
De arm glijdt na de insteek door tot volledige strekking waarbij de hand iets zijwaarts en omlaag gaat tot net buiten de schouderlijn. Het moment dat de hand ‘grip’ op het water krijgt, het voelen van de waterweerstand, is te beschouwen als een relatief rustmoment in de armslag omdat dan even op de arm wordt gesteund. Deze steun is belangrijk voor de stabilisatie en het evenwicht bij de inademing. Terwijl de arm steeds meer op het water drukt gaat de glijfase op ± 10 cm onder water over in de trekfase.

Trekfase
Nu begint de doorhaal voor de voorwaartse stuwing van het lichaam. De elleboog blijft staan en hand plus onderarm worden omlaag en steeds dichter naar de lengte-as van het lichaam gebracht, waardoor de elleboog geleidelijk buigt en naar buiten gaat wijzen. Wanneer de hand beweegt van verder af naar dichterbij het lichaam, gaat deze om de lengte-as rollen. De hand komt tot aan de middellijn van het lichaam. De pink wijst dan naar de bodem. Als de arm 90° gebogen is onder de schouder gaat de trekfase over in de duwfase.

Duwfase
De arm wordt nu snel gestrekt onder de lengte-as van het lichaam richting heupen. De handpalm blijft zo lang mogelijk naar achteren wijzen terwijl de arm zich steeds verder strekt. De hand beweegt in het verloop van de lengte-as van het lichaam af. 
Van trek naar duwfase vindt een versnellende beweging plaats.

Uithaalfase
De hand duwt nog na totdat hij zich bij het bovenbeen bevindt, intussen heeft de bovenarm de overhaal al in- gezet. De hand drukt bewust zo lang mogelijk om de afzetbaan te verlengen, de handpalm blijft naar achteren wijzen zelfs tijdens het uit het water halen. De elleboog en bovenarm komen het eerst uit het water dan de onderarm en als laatste de hand.

Overhaalfase
Het overhalen moet met gebogen arm gebeuren, waarbij de inzet van de beweging in de bovenarm begint, zodat de elleboog het hoogste punt vormt.

Combinatie

De meest voorkomende combinatie van de arm- en beenbeweging in de hedendaagse borstcrawl is de 2:6, d.w.z. dat tijdens de beide armslagen de benen elkaar 6 maal kruisen.

Leerlingen met een goed drijfvermogen, dus een hoge ligging in het water, hebben geen hoog beentempo in de combinatie nodig en zwemmen automatisch een 2 op 2 combinatie (as:bs=2:2) om het lichaam in balans te houden.

Ademhaling 
De inademing vindt plaats als de armen in elkaars verlengde zijn. In de praktijk betekent dit bij links ademhalen: hoofd naar links draaien als de rechterarm in de steunfase en de linkerarm bij de heup is. 
Bij het inademen blijft een deel van het hoofd in het water om de boeggolf in stand te houden. 
Bij de grootste opening van de armen, wordt het hoofd om de lengte-as zijwaarts gedraaid zodat in het boegdal dus eigenlijk ‘onder’ de waterspiegel, ingeademd kan worden.

Bron: NPZ-NRZ

De schoolslag

De schoolslag is een belangrijke zwemslag in het kader van survival, overleven. Deze zwemslag maakt het mogelijk om tijdens het voortbewegen te blijven kijken (oriënteren), is relatief eenvoudig uit te voeren en lang vol te houden. De beheersing van een goede techniek is heel belangrijk. Dit is dan ook de essentie van de eindtermen bij zowel Zwemdiploma A, B als C. Een goede techniek zorgt er voor dat er met relatief weinig energie veel verplaatsing in het water mogelijk is. Dat is belangrijk, het wordt daardoor gemakkelijker om een lange afstand vol te houden.

Normering
  • De kandidaat is vertrouwd met de situatie
  • Er is sprake van een zo horizontaal mogelijke ligging
  • Het hoofd ligt zo laag mogelijk in het water
  • Uitademen bij voorkeur in het water (stimuleert de horizontale ligging)
  • Er is sprake van een ritmisch, symmetrisch, bewegingsverloop
  • Er is sprake van een behoorlijk voortstuwingsrendement
  • Er is een kort uitdrijfmoment aanwezig, armen en benen zijn beide gestrekt.
Bewegingsverloop

Ligging

Uitgangshouding: horizontaal, borstligging, de armen zijn naar voren gestrekt en de handpalmen wijzen naar beneden. Gezicht bij voorkeur in het water. De benen zijn naar achteren gestrekt, de voetzolen omhoog gericht. Dit is dezelfde positie als tijdens het uitdrijven tussen twee slagen in.

Armslag

Glijfase 
De armactie begint met het omhoog draaien van de pinken, zodat de handpalmen naar buiten draaien. De bovenarmen worden tegelijkertijd naar binnen gedraaid en ellebogen naar boven.

Stuwbeweging 
Vanuit deze positie kan de trekfase een aanvang nemen. Dit gebeurt door het zijwaarts naar buiten bewegen van de volledig gestrekte armen (waarbij de duimen schuin omlaag wijzen) tot iets buiten schouderbreedte.

Hierna buigen de ellebogen en bewegen de handen verder schuin zijwaarts naar beneden en naar achteren tot de hoge ellebooghouding bereikt wordt. 
Bij het bereiken van de hoge ellebooghouding is de afstand tussen de handen maximaal het dubbele van de schouderbreedte. De vingertoppen wijzen naar de bodem.

In één beweging worden de handpalmen naar elkaar toe, dus naar binnen gedraaid en de ellebogen naar elkaar toe gebracht. De armbeweging verloopt altijd vóór de schouderlijn.

Contrabeweging (strekfase) 
De armen worden met de handen naast en bij elkaar naar voren gestrekt, waarbij de handpalmen naar beneden wijzen. Omdat het een contrabeweging is verloopt deze fase relatief langzaam. 
Tijdens het naar voren strekken van de armen wordt bij voorkeur het gezicht in het water gelegd, zodat een meer horizontale ligging wordt verkregen en de stuwactie van de benen optimaal wordt benut.

Beenslag

Contrabeweging (buigfase) 
De beenbeweging begint met een langzame beweging van de benen in heup-, knie- en enkelgewricht. De voeten zijn naast elkaar.

De hielen zover mogelijk naar het zitvlak optrekken. De knieën bij het optrekken zover uit elkaar brengen tot de voeten voor de omhaal goed dwars gezet kunnen worden. 
De bovenbenen blijven meestal binnen het turbulentie (=stroomlijn) gebied van het lichaam (=schouderbreedte), zodat de frontale weerstand niet al te groot wordt.

Als het buigen voltooid is, is de hoek tussen romp en bovenbenen ongeveer 120°. Dan worden de voeten goed gedraaid voor de stuwactie, de tenen worden richting knieën opgetrokken en naar buiten gedraaid. Het buigen van de benen is een beweging tegen de zwemrichting in, een contrabeweging en moet dus relatief rustig worden uitgevoerd.

Stuwbeweging
Deze beweging verloopt snel om weerstand voor de voortstuwing te verkrijgen. De voeten worden achterwaarts naar buiten geduwd als de knieën zich strekken, tegelijkertijd bewegen de bovenbenen naar elkaar toe. Het onderbeen wordt dus omgehaald, waarna de benen pas gestrekt zijn als ze bijna weer gesloten zijn. 
Daarna zijn de benen volledig gestrekt en het lichaam is weer terug in de horizontale uitdrijfpositie.

Combinatie

Tijdens de trekfase van de armen blijven de benen gestrekt en zo goed als aaneengesloten; er is dus armstuwing waarbij de benen niet remmen.
Tijdens de duwfase van de armen worden de benen gebogen.
Tijdens de strekfase van de armen vindt de stuwactie van de benen plaats.

De armen worden gestrekt voor gehouden om zo optimaal mogelijk van de beenstuwing te profiteren.

Ademhaling

De inademing vindt plaats tijdens de stuwfase van de armen, door het hoofd licht te heffen. De betere zwemmers ademen in aan het einde van de stuwfase. De uitademing vindt plaats tijdens de strek- en glijfase. Het uitademen gebeurt bij voorkeur in het water.

Bron: NPZ-NRZ

Tips voor het gat (A, B en C diploma)
Tips voor het A gat dat 3 meter ver ligt

Kinderen die gaan voor het A diploma hebben vaak angst voor het gat daarom kunt u als vertrouwd persoon uw kind die angst wellicht weg nemen. Als u het gat leuk benaderd wordt het voor uw kind ook automatisch leuker dus probeer er zo veel mogelijk een spelletje van te maken.

Zie hier de tips voor het A diploma die het gat makkelijker maken;

  • Laat speel voorwerpen op de bodem van het zwembad/bad zakken en laat uw kind deze opduiken of pakken. Zorg met deze opdracht als einddoel er voor dat uw kind zijn/haar ogen open doet en de voorwerpen dus echt onderwater zoekt.
  • Vergeet het gat en zoek een makkelijke en leukere oplossing om onderdoor te duiken, bijvoorbeeld:laat uw kind door een hoepel duiken die bij het begin nog niet al te ver in het water ligt, als dit lukt kunt u natuurlijk steeds de hoepel verder in het water leggen.
  • Zonder materiaal: indien u geen hoepel bij de hand hebt kunt u oefenen in het ondiepe bad door uw kind onder uw benen door te laten zwemmen en vervolgens steeds een stukje verder.
  • Indien uw kind kan duiken kunt u met uw kind ‘het afzetten van de kant’ oefenen door uw kind vanaf een lage kant door een hoepel laten duiken

Voor duiken: let op de waterdiepte… alléén duiken waar het is toegestaan en blijf bij uw kind!

Tips voor het B gat dat 6 meter ver ligt

Bij kinderen die gaan voor zwemdiploma B is de angst vaak niet het probleem. Maar het kan natuurlijk wel voorkomen dat het wel spannender/enger is door de verdere afstand. Namelijk van 3 naar 6 meter, dit is voor kinderen een hele afstand.

Wij hebben voor dit probleem een paar tips die kunnen helpen om de angst weg te nemen:

  • Haal de druk van uw kind af, met betrekking tot het gat. Oefening baart kunst en het komt vanzelf wel.
  • Ga met uw kind weer even terug naar het A gat (3m) voor zelfvertrouwen en bouw het zo steeds rustiger op naar het B gat (6m).

Als uw kind niet bang voor het B gat is, maar het simpelweg nog niet haalt door de afstand hebben wij de volgende tips:

  • Begin als eerste met uw kind de afstand te zwemmen voor de kracht er naar toe; grote schoolslagen maken met de benen en armen.
  • Zorg dat uw kind zijn/haar benen strekt bij de duik, bij het afzetten/springen komen ze verder van de kant af.
  • Laat uw kind tellen tot het gat, zodat het kind weet wanneer hij/zij er is.
  • Als uw kind bang is dat hij/zij te weinig lucht heeft, laat hem/haar dan belletjes blazen door langzaam lucht uit te blazen.

Voor duiken let op de waterdiepte …. alleen duiken waar het is toegestaan en blijf bij uw kind!

Tips voor het C gat dat 8 meter ver ligt

Kinderen die voor het C diploma gaan hebben vrijwel geen angst voor het gat, maar blijkt de moeite over het algemeen de afstand van 8 meter te zijn. Nu is de kracht het belangrijkste punt want als de kinderen nu bij C duiken moeten ze zeker nog 6 meter zwemmen en daar komt kracht aan te pas.

Wat kunt u doen om de afstand makkelijker te maken? Hier een paar handige tips:

  • Als uw kind onderwater trappelt, ga dan met uw kind oefenen om onderwater de schoolslag te zwemmen. Deze slag kost minder inspanning dan trappelen.
  • Laat uw kind tellen tot het gat, zodat het kind weet wanneer hij/zij er is.
  • Als uw kind bang is dat hij/zij te weinig lucht heeft, laat hem/haar dan belletjes blazen door langzaam lucht uit te blazen.
  • Probeer uw kind zo diep en ver mogelijk te laten duiken, zodat hij/zij in de afstand steeds een stukje omhoog kan komen.

Voor duiken let op de waterdiepte …. alleen duiken waar het is toegestaan!